Home



Weekend in de Lorraine  -  Fort de Fermont

Op 9 september was het dan eindelijk zover. Na meer dan twee jaar voorbereiding vertrokken enkele opportunisten voor één van de meest gewaagde activiteiten ooit van onze kring. Een 48 uren oefening op meer dan 300 km van het thuisfront. Inderdaad, nadat de reis, met als hoofdkrachtinspanning het bezoek aan het “Fort de Fermont“, vorig jaar onverwacht was afgelast, waren we deze keer niet te stuiten.
Wat we echter gevreesd hadden werd bewaarheid. Ondanks een intensieve en massale publiciteitscampagne, zowel binnen onze Kring als daarbuiten was de belangstelling minimaal.

Niet getreurd, die zaterdagochtend vertrokken we al vroeg richting het zuiden van het land. Op de E40 kwam de zilvergrijze limousine van Marc al vlug in mijn vizier. Ik herkende de co–piloot namelijk onze voorzitter Didier die GPS van dienst was. Gezapig reden we aan 120 (mph) verder.

Het beloofde een stralende dag te worden: blue sky en een aangename temperatuur. Nadat we het keerpunt Brussel genomen hadden was het tijd om even bij te tanken. Figuurlijk dan wel te verstaan want we gooiden het anker uit voor een lekkere koffie.

Marc had er wel het meest behoefte aan, want zijn nachtrust was bijzonder kort geweest. Naar het schijnt een BBQ van het werk met veel schoon volk. Ja, dan geraak je niet zo makkelijk naar huis hé. Omdat we toch nog zo’n 200 km voor de boeg hadden zetten we op de E411 koers richting Arlon. De eeuwig en immer aanwezige wegwerkzaamheden waren juist de dag voordien beëindigd en met een slakkengangetje van **** ( km) per uur reden we verder.

Amper een goed uurtje later doken de spitsen van de kathedraal van Arlon al op aan de horizon. Even later reden we op de autostrade onder de brug door die het militaire kamp “Bastin“ van Stockem verbindt met de oefenvlakte van Lagland. Voor Infanteristen en Recce’s die in de streek hun opleiding genoten hebben duiken hier zeker herinneringen op. Infanteristen, als je in de buurt bent moet je zeker eens in Arlon zelf passeren langs de voormalige kazerne “Calemeyn“ waar vroeger de Infanterieschool gevestigd was. Ex- kazerne, want zo zie je maar: niks is voor altijd.

Genoeg nostalgie, terug de koers verleggen richting Metz. Dra de grens gepasseerd, even getemporiseerd om het Duitse ros te laten bijbenen en een kwartiertje later reden we het marktplein van het vestingstadje Longwy al op, onze eerste bestemming voor die dag. Valère en Mieke evenals Michel en Edwine waren reeds ter plaatse. Om 10u30 hadden we afspraak met de gids aan de “Puits de Siège”.

Dit is een waterput die zich in een rond torentje bevindt te midden van de markt, de voormalige Place d’Armes. De 60 meter diepe put, tegenwoordig afgedekt met een glazen plaat, was één van de vijf putten die het garnizoen van water moesten voorzien. Valère wees ons al direct op de vele oneffenheden in de stenen van dit gebouwtje: dit bleken resten van kogel- en granaatinslagen uit WO I te zijn.

De gids vertelde ons dat Longwy gebouwd was onder het bewind van Louis XIV naar de plannen van de meesterbouwheer Vauban: een ster met 6 bastions. Vanaf 1679 werd de garnizoenplaats er werkelijk ex nihilio opgetrokken. De plaats werd puur om zijn geografisch strategische plaats gekozen: op een plateau dat uitkijkt over de vallei van de Chièrs en de laaggelegen stad. De citadel moest de mogelijke vijand (het Spaans garnizoen in Luxemburg) zo lang mogelijk ophouden en eigenlijk een vertragend gevecht uitvoeren in het gat tussen de Maas en de Moezel.

Zelfs nog tijdens de eerste wereldoorlog bewees de vestiging haar doel: ondanks hevige artilleriebeschietingen hield de vestiging, onder het bevel van kolonel Darche, wekenlang stand tegen de Duitse druk. Nadat we nog enkele markante feiten te weten waren gekomen van onze gids loodste hij ons via de voormalige militaire bakkerij (waaronder zich een gigantisch waterreservoir bevindt) naar de “Porte de France“, de rijk geornamenteerde zuidelijke toegangspoort ter ere van de Zonnekoning.

Prachtig gerestaureerd en vol symboliek. Na anderhalf uurtje stonden we terug op het markplein omringd door de klassieke gebouwen. Tijd om onze gids te bedanken en de magen te vullen.

De Italiaan om de hoek bleek nog niet wakker te zijn. Ondanks enige lichte paniek bij mijn wederhelft, de leiding van het gevecht opgenomen en een alternatief voorgesteld op 5 minuutjes rijden. De pasta’s en de rosé smaakten er in ieder geval heerlijk. Al vlug was het terug tijd om naar ons hoofddoel voor die dag te trekken: Het “Fort de Fermont“.

Via Cons-la-Grandville, waar een prachtig (privé) kasteel staat, zeer merkwaardig door zijn versterkte onderbouw en zijn renaissance bovenbouw, kwamen we na een 20 minuutjes rijden aan nabij het Fort. Geen “Vauban“ vestiging dit keer maar een 20ste eeuw “Maginot” constructie.

Aan de ingang werden we verwelkomd door een bord met de vermelding dat we ons op (nog steeds) militair domein gingen begeven en dat het strikt verboden was om foto’s te nemen. Ik dacht dat de koude oorlog al lang voorbij was??

De ingang van het “werk“ staat tegenwoordig te midden van het groen. We hadden nog net even de tijd om naast de entrée een kleine loods te bezoeken met enkele gerestaureerde voertuigen en geschutskoepels. Een groep met toch vooral bejaarde mannen luisterde aandachtig naar de gids die toch wel verbazend goed Duits sprak. Als reisleider werd ik aangepord om te vragen of hij soms ook iets in het Frans kon zeggen wat de meerderheid van ons blijkbaar beter onder de tong en in de oren hebben. Mijn gezond verstand zei me echter dat deze man vermoedelijk een ex “Werhmachter“ was die zijn “alte“ kameraden eens kwam uitleggen hoe ze eigenlijk de “Krieg“ verloren hadden.

Op naar de echte gids. Een onvervalste Fransman, met een krullende snor en een stem als een klok. Met militaire precisie en toch galant, zou hij ons de komende twee en een half uur onder de grond leiden. Zijn beroep kennen we niet maar volgens ons was hij zeker “Gendarme“ of “Sapeur Pompier“ of tenminste Reservist!

De elektrische smalspoortreintjes voerden ons naar alle uithoeken van het complex. Het is een indrukwekkend geheel dat goed onderhouden is en waarvan het beheer volledig berust op vrijwilligerswerk. Voor alle technische details en historiek verwijs ik je naar één van onze vorige artikels. Natuurlijk kan je op het internet ook heel wat vinden.

Eenmaal terug op de bovengrond waren we blij te merken dat het zonnetje nog volop scheen. Nog even de kelen gesmeerd met een “pressionne“ en dan naar de bivak. Een understatement voor het prachtige plaatsje Torgny. Dit dorpje, amper enkele straten groot,is het meest zuidelijke punt van België en bevindt zich in de “Gaume“ streek.

De Gaume is ondermeer bekend voor zijn microklimaat, de holle, Provençaals aandoende dakpannen en de typische “Gaumeese“ straatdorpen: de huizen zijn aan elkaar gebouwd en staan in lange rijen langs de hoofdstraat. De huizen zijn bovendien onderling verbonden door middel van een opening in de zijgevel. Voor de huizen staan karren en tractoren, liggen houtstapels en mesthopen. De Gaume is toch totaal iets anders dan de Ardennen.

We werden warm onthaald in de chambre d’hôtes “l’Escofiette”. Dit is een voormalige meisjeskostschool gesticht door de zusters van Sainte Chrétienne van Longuyon nadat deze uit Frankrijk verdreven waren door de wet Combes.
Op het gezellige pleintje aan de authentieke openbare wasplaats van Torgny gingen we iets eten in de herberg de  “Ramonette”. Deze is genoemd naar een heuvel in de buurt waar resten van een Keltische versterking en van een Romeinse tempel gevonden zijn. Het eten was voortreffelijk, alleen jammer dat er geen “Vin de Torgny“ meer beschikbaar was. Door het zachte microklimaat is het in Torgny immers mogelijk om aan wijnbouw te doen. We hebben ons dan maar gelaafd aan een andere streekspecialiteit: de “Mirabelle“ een jenever op basis van pruimen die als dégustief gedronken wordt.

’s Morgens werden we vergast op een heerlijk ontbijt. Gelukkig geen houten koppen aan tafel wat gezien het verbruik van de vorige avond was het risico hierop toch niet gering. Via landelijke binnenwegjes vatten we de dag aan richting Longwy. Daar stond een bezoek gepland aan het museum “Siderurgie, Arts, Histoire et Terroir“. Het museum bleek gevestigd te zijn in een oude schuur. Daarin had de conservator, een plaatselijke kunstschilder, zelf een tentoonstelling opgericht met allerhande curiosa.

De meeste dingen had de man verzameld op de sites van de siderurgiefabrieken toen deze halfweg de jaren zeventig massaal de deuren sloten. Je moet namelijk weten dat deze streek tot die tijd het hart van de Franse staalindustrie was. Tientallen fabrieken maakten er allerhande staalproducten. De cokes om de hoogovens aan te stoken zaten in de nabije ondergrond evenals de metaalertsen. De hemel was er ’s nachts verlicht met een rode gloed afkomstig van de vele hoogovens. Wat een verschil met nu!

Als voormalig chef elektricien herkende Valère alvast een vreemd toestel met glazen bollen en koperdraden als een “gelijkrichter“ of zoiets in die aard. Ook Michel als ex-werknemer van Sidmar bleek gerust als gids te kunnen functioneren in het museum.

Ergens tussen de vele andere snuisterijen door hing er ook een foto uit de eerste wereldoorlog van de markplaats te Longwy. Alles bleek inderdaad platgeschoten behalve de befaamde “Puits de Siege“ die we de vorige dag hadden bezocht.

Het is een museum met een groot potentieel doch dat berust op het werk van één man en daardoor niet ten volle tot zijn recht kan komen. Wellicht zal men pas binnen enkele tientallen jaren het erfgoed dat hier verborgen ligt naar waarde weten te schatten.

Ondertussen liep het al tegen tegen de middag aan en was het tijd om naar onze laatste stek te gaan: Montmédy. Onderweg passeerden we nog langs Marville. In de jaren vijftig en zestig was daar een Nato vliegveld. Daar was een Canadese eenheid gestationeerd die vloog op Thunderjets, Super Sabres en ander straaljagergeweld. De streek was trouwens zeer geschikt om tactische vluchten uit te oefenen: slalommen tussen de schoorsteenpijpen van de metaalnijverheid!
Tot de Gaulle er een abrupt eind aan maakte. Uit dankbaarheid voor de gastvrijheid schonken de Canadezen een echte Indiaanse Totempaal aan de steden Longwyon en Virton. Onze conservator-artiest die we deze morgen hadden ontmoet, had trouwens in zijn collectie een nog vrij recente zelf ontworpen emaillen herdenkingsschaal ter ere van de vriendschapsbanden tussen de Canadese militairen en de Fransen.

Blijkbaar zijn ze elkaar na al die jaren niet vergeten. Als je trouwens op Mappy (internet) zoekt, kan je gedetailleerde luchtfoto’s bekijken van het vliegveld. Een prachtige piste, echter overschilderd met grote witte kruisen (= verboden te landen). Totaal verlaten, zelfs geen illegaal CIA vliegtuigje valt er te bespeuren. Actieve vliegvelden zal je trouwens alleen op Mappy terugvinden als een grote witte vlek.

Maar terug naar ons (laatste) doel: de burcht van Montmédy. Alweer een creatuur van Vauban. De citadel bevindt zich op een hoogte van waaruit je een prachtig zicht hebt op de omgeving. Je passeert met de wagen over een ophaalbrug en rijdt zo de stad in. Langzaamaan is men de stad aan het renoveren maar de toestand van sommige bouwwerken is schrijnend. Prachtige bouwwerken staan er op instorten. Zoals eens te meer beseft men alweer te laat welke parel men hier “bijna“ heeft weggegooid. Er is trouwens een zeer interessant museum, maar je dient hier wel voor wat tijd uit te trekken. Ondertussen was het een uur of vier geworden en tijd om de terugrit aan te vatten. Via Avioth, Orval, Florenville en Bouillon reden we huiswaarts. Zeker een streek waar nog zeer veel te ontdekken valt. Misschien voor een volgende keer?



Montmédy

Majestueus troont de vestiging van Montmédy, de bewaker van de toegangswegen naar de Lorraine, bovenop een meer dan 100 meter hoge rots. Deze bevoorrechte positieheeft zijn illustere verleden bepaalt en de geschiedenis van het dorp is nauw verbonden met de lotgevallen van de naties in Europa en de voortdurend veranderende grenzen.

Arnold III, graaf van Loos en Chiny, richtte tussen 1225 en 1239 bij “Mons Medium” zijn hoofdstad op en bouwde ten oosten hiervan een eerste vesting. Sinds 1364 onder de heerschappij van de Hertogen van Luxemburg, kwamen Montmédy en het graafschap Chiny in 1462 door successie in het bezit van Philip de Goede, Hertog van Bourgondië, en vervolgens in het bezit van diens zoon, Karel de Stoute, die een paar jaar later in 1477 voor de poorten van Nancy om het leven kwam.

De dochter van Karel, Maria van Bourgondië, gaf Montmédy over aan de Oostenrijkers door haar huwelijk met Maximiliaan. Hun kleinkind, Karel de Vijfde, erfde een enorm imperium, “waar de zon nooit onderging” en aangezien hij het strategisch belang van Montmédy in de zuidelijke verdedigingsring van de Lage Landen onderkende, besloot hij het stadje met fortificaties te omgeven, waarmee in 1545 werd begonnen.

Bij zijn troonafstand in 1555, bedeelde hij zijn zoon Philip de Tweede met Spanje en de Lage Landen inclusief Montmédy. De Spaanse macht werd gerepresenteerd door een reeks van Spaanse gouverneurs uit de familie Allamont, die zowel het stadje als de regio Montmédy regeerden.

De vestingwallen werden in de jaren voor het midden van de 17de eeuw versterkt, waarbij deze min of meer de vorm kregen die ze vandaag de dag nog steeds hebben. De laatste gouverneur, Jean d’Allamont, Heer van Montmédy, werd gedood tijdens de verschrikkelijke belegering die twee maanden duurde en er uiteindelijk voor zorgde, dat Montmédy in het bezit kwam van het Frankrijk van Lodewijk de Veertiende. De jonge koning en zijn minister Mazarin waren nauwlettende toeschouwers bij de bloedige strijd tussen het 736 man sterke garnizoen en 10 à 13.000 man van de belegeringstroepen. De laatstgenoemden verloren bijna 4000 man die werden gedood of verwond.

Na het verdrag van de Pyreneeën in 1659, waardoor Montmédy uiteindelijk in het bezit van de Fransen kwam, versterkte Vauban, die als ingenieur bij de verovering van de stad betrokken was geweest, en later zijn opvolgers bij de afdeling voor publieke werken de belangrijkste delen van de vesting: de kazernes, de walgrachten en de externe fortificaties.

In 1791 verscheen Montmédy nog één keer op het historische toneel, toen Lodewijk de Zestiende en de koninklijke familie besloten om Parijs te ontvluchten en in Montmédy toevlucht te zoeken, waar kamers voor hen gereed waren gemaakt in het sanctuarium van de monniken van de abdij van Orval. Maar zoals we uit de geschiedenis weten, werd de vlucht van de koning gestopt bij Varennes…

De vestingstad werd belegerd in 1815, na Waterloo, en gaf zich pas twee maanden na de val van Parijs over. In 1914 werd ze opnieuw bestookt.

In de XVIII de eeuw was er in Montmédy een bloeiende handel. Er werden stoffen en handschoenen vervaardigd en er waren drie leerlooierijen. Er was ook een fabriek van kornoeljehouten wandelstokken, die zo’n 130.000 stokken per jaar vervaardigde, en het klinkt misschien gek, een handel in vrouwenhaar. In die tijd droegen de mannen immers pruiken. De oudere boerinnen uit de streek lieten om de achttien maanden hun haar knippen. Wit haar was in die tijd immers het meest in trek!

Montmédy kreeg een station in 1862, nadat een tunnel van 756 meter was gegraven. Op die maner was de stad rechtstreeks met Parijs verbonden. Er was ook een treinverbinding naar Verdun en Commercy. Die lijn werd tijdens WOI uiteraard door de Duitsers gebruikt, voordat ze in 1938 werd afgeschaft.

Omstreeks die tijd waren de grote kazernes op de Maginot Linie, die vandaag dienst doen als gevangenis voltooid.Toch was de stad over haar bloeiperiode heen: ze had in de jaren twintig immers haar titel van onderprefectuur verloren.

( Uit visumgids De Gaumeroute door Andre Pierlot en gids: citadelle de Montmédy
Van de Office du Tourisme du Pays de Montmédy.



Vauban ( 1633-1707)

Vauban (Sébastien le Prestre) is veruit de meest bekende Franse militaire ingenieur. Op 17 jarige leeftijd treedt hij in dienst van Lodewijk XIV en in 1655 op 22-jarige leeftijd ontvangt hij zijn brevet “Ingenieur van de Koning”.

Hij ontwikkelt zijn eigen theorie i.v.m. veroveren, invallen, oprichten, verbeteren en versterken van forten. Hij oefent dan ook de functie uit van “Commissaris-generaal der fortificaties”.

Tijdens de oorlog met Nederland (1673) richt hij een dubbele fortengordel op ter verdediging van Frankrijk. De eerste lijn bestond uit de steden Duinkerken, Bergues, Furnes, fort van Knokke, Ieper, Menen, Lille, Doornik, Condé, Valenciennes, Le Quesnoy, Maubeuge, Philippeville en Dinant.

De tweede Linie bestond uit Gravelies, Saint-Omer, Aire, Béthune, Arras, Douai, Bouchain, Cambrai, Landrecies, Asvesnes, Mariembourg, Rocroi en Charleville.

Tot zijn grootste veroveringen horen Doornik, Douai en Lille in 1667, Maastricht in juni 1673 en Besançon in 1678.Telkens in een mum van tijd, in slechts enkele dagen.

Luxemburg, de meest versterkte stad in Europa delft het onderspit in 1684 in minder dan een maand tijd. In 1691 en 1692 moeten Mons en Namen eraan geloven. In 1703 wordt hij tot “maarschalk“benoemd en in 1707 overlijdt hij na een leven vol strijdgewoel in zijn huis in Parijs.

( Uit fietsen op Romeinse Heirwegen door Guy Raskin ).

Benedict Braet