“Domine
salvum fac regem nostrum Albertum”.
Een gebed voor de koning tot besluit van het 21 juli - Te Deum in de
Sint Salvatorskathedraal te Brugge. Voor KNUROO – Kring
West-Vlaanderen maken 3 onderofficieren deel uit van de d
elegatie:
AdjtChef Dirk Saegeman, en de adjudanten Marc Goethals en ikzelf.
Roland De Brabander is ook van de partij, maar vertegenwoordigt in de
eerste plaats een groepering van
oud-militairen.
Het aantal lege stoelen in het segment van de militaire representatie
is opvallend hoog dit jaar. Dit is natuurlijk geen
‘verplichte” activiteit, en er zijn zonder twijfel
efficiëntere manieren om militair personeel in te zetten (en voor
een zondagsdienst te betalen).
Toch is dit optreden een opportuniteit om de burger te laten zien dat
alle overheidsinstanties —inclusief Defensie— actief bereid
zijn zich te onderwerpen aan de algemeen geldende regels en wetten van
onze samenleving. Het loslaten van deze traditie kan wellicht
economisch verantwoord zijn, maar houdt het gevaar in dat burger en
bestuur verder van elkaar vervreemden. Wat vreemd (onbekend) is wordt
meestal met enig wantrouwen bekeken. Wantrouwen ondermijnt de eenheid
van een maatschappij. Nationale feestdagen zouden precies die eenheid
van het volk moeten bekrachtigen. Dus zou ik het jammer vinden als we
alle tradities om economische redenen zouden afvoeren. Er is
méér dan economie nodig om een samenleving in stand te
houden.
De korte optocht van de muziekkapel, het vlaggendetachement der
vaderlandslievende verenigingen en de overheidsvertegenwoordigers door
de Brugse binnenstad lokt altijd de nodige kijklustigen. De
verplaatsing tussen de kathedraal en het stadhuis verloopt echter in
een zeer beperkt tijdskader.
Vóór de stoet wordt de route vrijgemaakt door de politie,
terwijl direct erachter het normale verkeer het straatbeeld al terug
opvult. De toevallige voorbijganger krijgt dus even een feestelijk
spektakel voorgeschoteld, dat evenwel snel terug verdwijnt. Misschien
roept het bij sommigen vragen op naar de reden van dit optreden. Of
misschien ziet men het enkel als een stukje folklore?
Veel opmerkelijker is de wandeling die iedere geüniformeerde moet
ondernemen om van zijn voertuig naar de bijeenkomst te stappen en vice
versa. Militairen in groot tenue maken geen deel uit van het dagelijkse
straatgebeuren. Dus veroorzaakt zo’n passage de nodige
nieuwsgierige blikken en gedraaide hoofden.
Hoewel we vooral de Aziatische toeristen kennen voor hun
‘uniformgekte’, kom er toch ook belangstelling van andere
gegadigden. Marc (Goethals) en ikzelf krijgen tijdens onze wandeling
een fotoverzoek van enkele jongelui uit de Bahama’s. Ze benaderen
ons met de nodige reserve, want ze verwachten dat er restricties gelden
voor het fotograferen van militaire “issues”. Dat soort
respect zijn wij hier niet meer gewoon. In zekere zin is het wat
confronterend, want een uniform symboliseert tenslotte een
overheidsmandaat. Misschien zijn wij zozeer gewoon geraakt aan dit
gegeven dat we er niet meer bij stilstaan wat we op dat moment
vertegenwoordigen.
Als we zelf onvoldoende respect en fierheid kunnen opbrengen voor ons
uniform, ons leger, onze natie, dan werken we onbewust mee aan onze
eigen teloorgang. Gelukkig zullen ze daar op de Bahama’s niet
veel van merken, als ze de foto’s zien van de trots poserende
jongelui tussen twee Belgische adjudanten in vol ornaat.
Na de kerkdienst en de stoet naar het stadhuis volgen de al even
traditionele toespraken. Aangezien de burgemeester er dit jaar niet bij
is, wordt zijn rol overgenomen door Schepen Van Volcem. De boodschap
van de speech is verrassend scherp en duidelijk: we moeten weer leren
verder te kijken dan onze eigen neus lang is (vooral ook over de
taalgrens heen), en beseffen dat dit een prachtig land is waarin wij
leven. Als we samenwerken levert dit een duidelijke meerwaarde op voor
iedereen. Kortom, het “eendracht maakt macht” wordt hier
heruitgevonden. Jammer genoeg bij dit mooie thema zet mevrouw de
Schepen een dissonant in haar betoog als ze er haar partij en de naam
van een partijkopstuk bijhaalt als redders van de natie.
De voorzitter van de vaderlandslievende verenigingen doet het wat
discreter, maar weet ons toch te wijzen op de voorbeeldfunctie van ons
land in Europa en de hele wereld. De man doet het op een
‘wijze’ manier en zonder extreme stellingen. Meer moet dat
ook niet zijn, want de aanwezigen zijn beslist niet de mensen die nog
moeten overtuigd worden.
Verder voorziet het programma de vereremerking van verdienstelijke
oud-strijders. De lijst is kort dit jaar; één krasse
ouderling ontvangt zijn twee medailles. Met een sympathiserend applaus
wordt dit gedeelte van de plechtigheden afgesloten. Het is tijd voor de
salonmanoeuvres.
Recepties hebben natuurlijk het voordeel dat er een gratis pint te
krijgen is, maar in essentie gaat het daar niet om. Hier worden mensen
bij elkaar gezet die onder doordeweekse omstandigheden dit contact niet
zouden hebben. Dat creëert boeiende mogelijkheden. Hoewel ik
meestal niet al mijn ambities kan realiseren, want er zijn veel
aanwezigen die allemaal hun eigen agenda volgen, lukt het toch om
enkele interessante mensen te leren kennen.
Daaronder hoort zeker
de nieuwe chef van de cel BOT uit de marinekazerne te St-Kruis. Helaas
mis ik een babbel met de nieuwe provinciecommandant, hoewel dit een
ideaal moment voor kennismaking zou zijn geweest.
Verder slaag ik erin
om mijn kennis van militaire insignes en brevetten wat bij te spijkeren
via een gesprek met één van de opvallend talrijk
vertegenwoordigde adjudantmajoors. Tot mijn scha en schande moet ik
bekennen dat ik het groene insigne met palmen en hoofdletter A niet
herkende als kenteken van de afgestudeerden van de school voor
onderofficieren.
Als verzachtende omstandigheid kan ik misschien
aanhalen dat de hoofdonderofficier ook mijn mouwinsigne
(verpleegkundige) niet kon thuiswijzen. Uit louter frustratie heb ik
’s avonds toch nog eens het overzicht van militaire kentekens en
brevetten nagekeken. Het zijn er véél!
Vermoedelijk
kent niemand ze allemaal. Maar het levert wel boeiende observaties en
gesprekken op tijdens bijeenkomsten waar verschillende componenten en
diensten vertegenwoordigd zijn. Vooral nu het nieuwe concept voor de
reserve zich richt op dubbel gebruik van burgercompetenties kunnen we
(reservisten onder elkaar) weer eens filosoferen over wat oud zeer.
Na
enkele Brugse Zotten achter de kiezen te hebben gewerkt, zetten we met
de aanwezige ingenieurs-reservisten een boeiend gedachte-experiment op
over het dragen van het mouwkenteken met de Griekse Φ (phi). Dit
insigne mag enkel gedragen worden door beroepsofficieren die de
opleiding in een burgerschool hebben gevolgd op kosten van Defensie.
De
reservist die dezelfde opleiding heeft gevolgd —uiteraard niet op
kosten van Defensie— is niet toegelaten het kenteken te
dragen. Voor ons, parttime soldaten, is het soms moeilijk om de
logica hierin te volgen. Soms vind ik het zelf wat bangelijk, want ik
heb mijn verpleegkundediploma ook zelf gefinancierd, en mag toch mijn
‘brevet’-insigne dragen. Maar goed, we piekeren er niet te
veel over, want dit moeten wij tenslotte niet oplossen. Vastlopen in
dit soort redeneringen is trouwens een goede barometer om te weten dat
de tijd gekomen is om afscheid te nemen en de weg huiswaarts in te
zetten.
Geprikkeld door de redevoeringen besteed ik tijdens de terugrit
bijzondere aandacht aan de schamele bevlagging van de woningen. Hoewel
het Brugse stadsbestuur gratis vlaggen ter beschikking stelt van
particulieren, en de vaderlandslievende verenigingen de lokale
middenstand in het bijzonder hebben uitgenodigd gebruik te maken van
dit aanbod, is het aantal driekleuren erg beperkt langs mijn
thuisroute.
Opvallend is, dat bij de privé-personen waarvan ik
weet dat ze een vlaggenmast bij hun huis hebben, er vandaag geen vlag
te zien is. Op andere dagen kan er een ‘fiere’(?) Vlaamse
Leeuw bewonderd worden. Maar op de nationale feestdag blijft het beest
in huis.
Één van mijn Vlaamsgezinde buren gaf onlangs toe
dat hij vroeger zijn leeuw halfstok hing op de 21ste juli. Maar met de
wijsheid der jaren heeft hij dit herzien, en hangt op die dag liever
niets in de mast. Hij heeft trouwens geen driekleur in huis, en ik
moest er hem ook geen cadeau doen, want die gebruikt hij toch maar om
schoenen mee te poetsen. Een proper initiatief, maar naar mijn ervaring
zijn nylonkousen veel effectiever om schoenen op te blinken...
Raar land hebben wij toch. Mijn tricolor lag al enkele dagen klaar,
maar na veel gepieker leek het mij maar beter om de buurt niet te
provoceren door het ding uit het raam te hangen. Zelf heb ik niet veel
last van zwarte leeuwen, maar het sentiment is niet wederzijds.
Belgische driekleuren roepen bij sommige mensen een onbegrijpelijke
aversie op. Toch heb ik het niet helemaal over mijn kant laten gaan, en
heb dan maar gekozen voor het karakteristieke ‘vaderlandse’
compromis.
Het hele weekend heeft een tricolore strik mijn brievenbus
versierd. Blijkbaar toch een ontwapenend gebaar, want het heeft heel
wat glimlachende blikken opgeleverd. Op maandagmorgen was mijn lintje
echter verdwenen. Vermoedelijk een vurige patriot die het meegenomen
heeft als aandenken aan deze gesmaakte nationale feestdag. …