Uniformen en legeronderdelen




indexpagina


Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog zijn de uniformen van verschillende landen niet aangepast aan de 'moderne' manier van oorlogsvoering. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw nemen wetenschap en technologie een sterke vlucht. Dat is bijvoorbeeld merkbaar in de optimalisatie van industriële processen (automatisatie, machines), maar ook in de geneeskunde (ontdekken micro-organismen, röntgenstralen, ...) en andere domeinen. De militaire toepassingen laten ook niet op zich wachten, hoewel er bij sommige bevelvoerders een sterke behoudsgezinde drang naar militaire tradities blijft bestaan en enig wantrouwen ten overstaan van nieuwerwetse technologie.
Het Britse Rijk (Empire) heeft op dat moment veel ervaring opgedaan met gewapende conflicten in zijn kolonies, waarbij de strijd niet wordt gevoerd met conventionele legerformaties op één slagveld (de klassieke manier van oorlogsvoering). De waarde van kleurrijke en decoratieve uniformen, die toelaten dat een superviserende opperbevelhebber zijn legeronderdelen op het slagveld kan onderscheiden, verliest aan belang. De tactische voordelen van 'camouflage' komen op de voorgrond. Het produceren van één standaard 'uniform' voor iedere soldaat, past ook in de visie van efficiënte industriële procesvoering. De Britse troepen, met hun kaki uniformen, zullen het 'moderne' strijdtoneel van 1914 met een aangepaste uitrusting betreden. Ook de Duitse legerleiding heeft gekozen voor een gestandaardiseerd uniform met groengrijze (feldgrau) camouflagekleuren. Het motief hiervoor zou te maken hebben met efficiënte productie en met 'eenmaking' (uniformiseren) van de legers uit diverse staten die deel uitmaken van het Duitse Keizerrijk.
Voor het Belgische leger is het moderniseren van het uniform een lopende zaak als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Omdat er -politiek gezien- andere prioriteiten voorrang krijgen op deze noodzakelijke heruitrusting van het leger, zullen de Belgische troepen in 1914 ten strijde trekken in hun voorbijgestreefde traditionele uniformen.  




artistieke voorstelling van de Frans - Duitse oorlog (1870 - 1871)





De Belgische uniformen in 1914 (ook bij 7de Li)

Afhankelijk van het soort Eenheid en de functie ervan op het traditionele slagveld, worden er verschillende uniformen gedragen aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. De communicatiemiddelen om troepenbewegingen te coördineren zijn op dat moment berperkt. Bevelhebbers bepalen de positie van hun Eenheden door visuele waarneming. De verschillende kleuren, snit en hoofddeksels, laten toe om troepen van elkaar te onderscheiden. Onderlinge communicatie gebeurt met koeriers, vlaggen en klaroensignalen. Ook duivenpost zal tijdens de verdere ontwikkeling van het conflict aan belang winnen. Telegrafie staat in zijn kinderschoenen, maar zal zich tijdens de oorlog verder ontwikkelen.



Omdat de oorlogsvoering dit keer niet op de traditionele manier wordt aangepakt, verliezen de decoratieve uniformen snel hun waarde, en leiden tot verhoogde kwetsbaarheid (zichtbaar van ver). De donkerblauwe kleur van het uniform dat door de (linie) infanterie wordt gedragen biedt toch een zekere bescherming bij schermutselingen in schemerduister of in schaduwrijke omgeving. In open terrein of bebouwde zones is er geen camouflage-effect.
Vanaf 1915 wordt de voorbijgestreefde kledij geleidelijk vervangen door een gestandaardiseerd kaki uniform (naar Brits model). Om extra bescherming te krijgen tegen rondvliegende projectielen (artillerie zal een centrale rol spelen in deze oorlog) worden de decoratieve hoofddeksels (mutsen en shako's) vervangen door een stalen helm (model Adrian).


Legeronderdelen en specifieke eenheden

De basis van het Belgische Leger in 1914, bestaat uit Infanterie, Cavalerie en Artillerie. Deze onderdelen worden ook 'Wapens' genoemd. Het Van Dale woordenboek definieert infanterie als volgt: voornaamste wapen van de krijgsmacht, dat het gevecht te voet voert (= voetvolk). De basisinfanterie is te vinden in de linieregimenten. Uit de traditie overgeërfd bestaan er ook Carabiniers (met hoedje en zwart uniform) en Grenadiers (met berenmuts). Omdat de fiets ook een plaats krijgt in de krijgsmacht, komen er ook eenheden Cyclisten in de slagorde. Die verplaatsen zich niet te voet, maar worden tijdens gevechtssituaties wel als infanterie ingezet. De Jagers te voet, zijn verkenningstroepen.
De artillerie is een steunwapen, dat vuursteun geeft aan de andere wapens. Hiervoor beschikt ze over waarnemers in de frontlijn, die informatie en orders doorgeven aan de geschutsbatterijen die achter de linies opgesteld staan. Soms worden de kanonnen tot aan de frontlijn gebracht voor direct vuur (op zicht, zoals in de geschiedschrijving van het 7de linieregiment tijdens de Slag van de Yzer).
De cavalerie bestaat uit eenheden die zich te paard verplaatsen en strijden. Door hun vermogen om snel relatief grote afstanden te overbruggen zijn deze troepen geschikt voor verkenningsopdrachten (lichte cavalerie). Omwille van het shock-effect dat uitgaat van chargerende cavalerie wordt dit wapen ook gebruikt om vijandelijke troepen onder de voet te lopen (zware cavalerie). Met de opkomst van snelvuurwapens (mirailleurs) verliest de cavalerie 'met paarden' haar effectiviteit. Na de eerste wereldoorlog zullen de 'bereden' eenheden de paarden geleidelijk vervangen door gepantserde voertuigen (tanks). De namen van de cavalerie-eenheden, en hun tradities blijven echter bestaan (cavalerie-officieren dragen sporen bij hun gala-uniformen). Bij de Belgische krijgsmacht blijven de Gidsen, Lanciers en Jagers te paard bestaan.
Naast deze gevechtstroepen beschikt het Belgische Leger in 1914 ook over steuneenheden voor gespecialiseerde taken. De genietroepen bouwen militaire objecten (bruggen, onderkomens, ...) of blazen ze op. Er zijn ook transport- en logistieke troepen die voor verplaatsing en bevoorrading instaan. De militaire gezondheidsdienst is aanvankelijk niet erg effectief georganiseerd, maar zal volwassen worden tijdens de duur van de oorlog (met Engelse en Duitse voorbeelden).

Bij de invoering van het gelijke uniform voor alle soldaten wordt het onderscheid tussen de verschillende eenheden zichtbaar gemaakt door gebruik van kleuren en kentekens op de kraagspiegels, het hoofddeksel (muts) en/of op de schouderstukken van het uniform.




Kraagspiegels van een adjudant (zilveren ster) bij de Cyclisten

Kraagspiegels van een soldaat bij de Grenadiers. Op de schouderstukken zal een nummer verwijzen naar het regiment van de Grenadiers
De wapenspreuk van de eenheid staat soms op het kenteken. Dikwijls wordt die in het Latijn uitgedrukt. Voor het 7de linieregiment was dat: "Ad Unum Omnes". Letterlijk betekent het: tot één van allen, of "tot de laatste man." Het mutskenteken in de afbeelding is pas later toegekend aan de eenheid, met eervolle verwijzing naar Sint-Joris en Nieuwpoort (WO1)


ARTILLERIE
Onderdeel van het leger dat zorgt voor vuursteun aan de troepen. Bestaat uit geschut, troepen en munitie, en middelen voor hun transport. De artillerie die het 7de linie ondersteunt tijdens de slag van de Yzer bestaat uit (lichte) 75mm kanonnen.

CAVALERIE
Troepen die zich snel kunnen verplaatsen op paarden. Geschikt voor verkenning en verrassingsaanvallen (uit de flank). Een cavaleriebestorming is indrukwekkend en angstaanjagend (ook geschikt om massa's uiteen te drijven). Tijdens het interbellum zal de cavalerie gemotoriseerd en gepantserd worden. Tanks worden de moderne cavalerie.


INFANTERIE
Ooit de koningin van het slagveld genoemd, vormt de infanterie de basis van het leger. Door de gewone soldaat wordt ernaar gerefereerd met de term 'voetvolk' (in tegenstelling tot het paardenvolk). De term 'zandstuivers' is ook lange tijd populair gebleven (soms tot op vandaag).


In dit historische filmfragment zijn de verschillende eenheden (en hun uniformen) te zien, tijdens een grootschalig manoeuvre van de Belgische troepen in 1913




Het Belgische Leger beschikte ook over een Vliegerscompagnie, die vooral instond voor verkenning, artillerie-waarneming en later enkele bombardementen.
De Minerva pantserwagens (Autos Canons Mitrailleuses) speelden een rol tijdens de bewegingsoorlog, maar waren minder geschikt voor de stellingenoorlog na de Slag van de Yzer. Een eenheid van dit korps werd 'uitgeleend' aan het Russische Leger. Het verhaal van dit expeditiekorps is beschreven in verschillende boeken, waaronder "Reizigers door de Grote Oorlog" van Thiry en Van Cleemput wellicht het best gekend is. Het avontuur van dit Belgische pantserkorps werd ook verstript (in stripverhaal) en verfilmd (motion capture animatie) onder de titel Cafard.
De Gendarmerie (Rijkswacht) was ook een onderdeel van het leger en is dat gebleven tot 1992. Het korps wordt dan gedemilitariseerd (valt niet meer onder bevoegdheid van Defensie), en zal in 2001 volledige verdeeld worden over gerechtelijke, federale en lokale politiediensten.

Emblemen (vlaggen, vaandels, standaarden)

Alle grote militaire eenheden hebben een Embleem. Dit is een vlag die door de Koning (het staatshoofd) aan de eenheid wordt toegekend en die symbool is voor de eenheid. Onderscheidingen en eervolle vermeldingen worden erop aangebracht. De eedaflegging van militairen gebeurt op dit symbool. Iedere militair (tot de hoogste graden) toont respect ervoor door te groeten. Het embleem wordt bij vertoon of verplaatsing altijd begeleid door een (gewapend) escorte. Emblemen van eenheden die ontbonden zijn worden opgenomen in het Koninklijk Legermuseum (KLM). Het vaandel van het 7de linieregiment is daar tentoongesteld (want de eenheid werd ontbonden in 1947).